Archief

vrijdag 14 oktober 2011

Waalse hoogovens sluiten: Vloek of zegen?


De houding van de “Groenen” in het metalodossier is minstens hypocriet te noemen. Toen in 2006 de hoogoven nummer 6 in Seraing heropstartte riepen de ecolo’s moord en brand voor de vervuilende uitstoot van deze industriële archeologie. Maar het gerinkel aan de kassa is altijd groter dan het geruis van het geweten. De emissierechten voor de vervuilende co2-uitstoot werden naar Waalse gewoonte ten laste gelegd van de belastingbetaler. Elke nieuwe arbeidsplaats kostte 716.253 euro aan subsidies en Ecolo zweeg. De macht van de vakbonden en werk in de achtertuin zijn belangrijker dan ideologie.

Het stond in de sterren geschreven dat Acelormittal de ovens zou doven van zodra de subsidieruif opgesoupeerd was. De versnippering van de sites en de inlandse ligging ( gebrek aan zeehaven) maken de walserijen en gieterijen onrendabel.

De Waalse politici hadden nochtans beter kunnen weten. Het is niet de eerste hold-up op ons belastingsgeld, maar de P.S. ligt daar niet wakker van.

De patrimoniumopbouw van de Karolingse dollarmiljardair Albert Frère vertoont veel gelijkenissen met dit van Laksmi Mittal in het Luikse staalbekken. Alleen was die hold-up op de Belgische schatkist beschaafder en beter verpakt. Dankzij minister van economische zaken Willy Claes (SP), de Waalse socialist André Cools en de toenmalige premier Paul Vanden Boeynants nam de staat in 1970 de waardeloze staatsaandelen over van de holdings Frère-Bourgeois (Hainaut-Sambre) en Generale Maatschappij (Cockerill). De zaak was georchestreerd  door banken uit dezelfde holdings (BBL en Generale Bank) die zware kredieten hadden openstaan, dit alles in samenspraak met de FGTB, de vakbond van de Luikse metallo’s. Big Labour en Big Money. In plaats van failliet werd Albert op slag schatrijk. Frère Bourgeois Commerciale (FBC) kreeg van de Belgische belastingbetaler 735 miljoen Belgische frank voor de verkoop van 49% van zijn waardeloze aandelen, een monopolie van 30 jaar op de verkoop van Waals staal en werd blijvend gefinancierd met staatswaarborg. Il faut le faire. In 1983 volgde nog 925 miljoen Belgische frank voor de overige 51% van FBC. Albert Frère stak zijn centen in zijn holdings Pargesa en GBL en de rest is geschiedenis. Onze fenomenale staatsschuld is vooral ontstaan door de financiering van de staalsector in de jaren zeventig, om het Franstalig establishment te redden en de vakbonden te kalmeren.
Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen. De Parti Socialiste heeft er haar handelsmerk van gemaakt.
Veertig jaar palliatieve zorgen veranderen niets aan de kroniek van een aangekondigde dood.

Jean-marie Dedecker

1 opmerking: