Als we de werkloosheidsval niet aanpakken, raken we nooit aan een werkzaamheidsgraad van 80%’, schrijft Kamerlid Jean-Marie Dedecker over het Belgische arbeidsmarktbeleid, en de regionale verschillen in ons land.
Ik behoor tot een generatie dinosauriërs die zelfs op zaterdagmorgen nog op de schoolbanken zat. Dit werd pas afgeschaft in 1973. Niet omdat men vond dat we evenveel wijsheid konden opdoen met een halve dag minder onderwijs, maar wegens de oliecrisis, om te besparen op de verwarming. Het was toen iedere dag dikke-truien-dag en op de Dag des Heren hield men zelfs Autoloze Zondagen. Op mijn twaalfde werd ik al “jobstudent”. Paas- en zomervakantie, elke dag als bakkersknechtje met een bakfietsbroodronde aan de slag, zonder dag verlof en voor 2.500 frank (62 euro) per maand, net genoeg om een fiets te kopen, om op 1 september fier naar het college te pendelen. Stakhanovisme (niets ontziende werklust) werd ons met de moedermelk meegegeven, en luiheid was het oorkussen van de duivel. Een vierdaagse werkweek zou toentertijd spottend een verlengd-weekend-regime genoemd worden, en aan de “dop” kreeg je een schuldgevoel. Ik ben dus redelijk vooringenomen als men over arbeidsduur en -ethiek praat. Elkeen is het product van zijn opvoeding.