In de wintermaanden wordt Kamerlid en burgemeester Jean-Marie Dedecker niet zelden door nostalgie en valse weemoed overvallen.
Tijdens de donkerste en koudste periode van het jaar word ik altijd door nostalgie en valse weemoed overvallen. Ik ben immers een oude blanke (witte) heteroseksuele cisgender in de winter van zijn bestaan, en behoor stilaan tot een uitstervend niet-binair ras. Ik ben geboren in de jaren dat de arbeiders voor het eerst in de geschiedenis meer over hadden van hun wedde dan om voedsel en onderdak te kopen, en ben opgegroeid in een gezin van zeven kinderen. Elk jaar deed moeder een worp. Ze heette Maria, even vroom en heilig maar geen maagd. De pil bestond nog niet en mijn vader vond condoomgebruik hetzelfde als je voeten wassen met je sokken aan. ‘Voor het zingen de kerk uit’ was mijn ouwe ook niet gelovig genoeg. Elke dag zaten we met elf aan tafel, want we woonden in bij mijn grootouders aan moeders kant, in een polderhuisje, met een duiventil, wat legkippen op het erf en één varken op de mesthoop.